Grensontkennend samenwerken in het voortgezet onderwijs 11-10-2016
< Transitieatlas voortgezet onderwijs
< Transitieatlas
< Transitieatlas voortgezet onderwijs Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
Op een van de laatste nazomerse dagen kwamen schoolbestuurders, schooldirecteuren, gemeente-ambtenaren en wethouders uit de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en omstreken bij elkaar om over de toekomst van het voortgezet onderwijs in relatie tot verwachte leerlingendaling te spreken. Nadat een jaar eerder een zelfde bijeenkomst voor het primair onderwijs was gehouden, leek het initiatiefnemers nuttig om dit ook voor het voortgezet onderwijs te doen. Dit vonden meer mensen, want de aula van de VMBO-locatie van het Heerenlandencollege is ’s avonds goed gevuld.
Met een aftrap van Doekle Terpstra, die zijn visie schetst voor de rol van de regio in de toekomst, zit de stemming er goed in: de regio wordt steeds belangrijker: in het licht van verwachte verstedelijking en risico voor de leegloop van landelijke regio’s. Als de regio’s de handen niet ineen slaan zal de tweedeling nog groter worden. Ook het bestuurlijke primaat verschuift naar de regio: “Den Haag moet op z’n handen gaan zitten en de regio’s faciliteren”. Terpstra noemt Zuid-Limburg als voorbeeld van een regio waar de samenwerking tussen overheid, onderwijs en bedrijfsleven goed vorm krijgt. Zij stellen zich niet meer afhankelijk op van een speler buiten de regio, maar gaan zelf aan de slag. Samen hebben ze baat bij een aantrekkelijke leefomgeving, een goede kennisinfrastructuur en goede aansluiting met de arbeidsmarkt. In zijn eigen woorden: “samenwerken is het nieuwe concurreren”. Terpstra moedigt de aanwezigen aan om met die blik naar de avond te kijken.
Max Hoefeijzers, die de avond leidt, vraagt wethouder Doodkorte (Gorinchem) en Bert-Jan Kollmer (bestuurder OVO) naar hun verwachting van de avond. Doodkorte onderstreept het ‘grensontkennende’ karakter van de avond: ook de gemeenten rond Alblasserwaard-Vijfheerenlanden doen deze avond mee. Het is goed om op dat niveau naar het voortgezet onderwijs te kijken. Van belang vindt hij de betekenis van leerlingendaling voor keuzevrijheid en de bereikbaarheid van onderwijs. Kollmer steekt de avond positief in: Het is al een prestatie dat deze groep met een ongemakkelijk onderwerp als leerlingendaling aan de slag wil gaan!
Max Hoefeijzers schetst het doel van de bijeenkomst: met een dalend leerlingenaantal (tot 2025 circa -9,5%) kan het scholenpalet zoals dat vroeger is ontstaan niet meer kloppen met de toekomstige aantallen. Als ouders en kinderen wel iets te kiezen moeten blijven houden, dan kan het zijn dat in de regio wat anders gedaan moet worden dan men gewend is. De Transitieatlas is een dialoog- en scenarioinstrument dat helpt om gedachten daarover te vormen. Public Result heeft dit instrument ontwikkeld en Kees Stob (directeur) introduceert het instrument. Samen met Jaap Oostdijk (Public Result) geeft hij een toelichting op de leerlingendaling in de regio en begeleidt hij de stemronde.
In de stemronde geven de aanwezigen op stemtablets antwoord op een aantal vragen en stellingen over normen, waarden en criteria voor het voortgezet onderwijs. Wanneer gevraagd wordt naar het omslagpunt voor het in stand houden van een brede scholengemeenschap met goed en betaalbaar onderwijs, geeft de helft van de aanwezigen aan dat dit rond de 550 leerlingen ligt. Schoolbestuurders denken aan een iets hoger aantal, gemeenten aan iets lager. Vertegenwoordigers van scholengemeenschappen zelf denken in meerderheid dat dit aantal wel boven de 650 leerlingen zal liggen. Als wordt ingezoomd op de bovenbouwafdeling van een school, gaan de meesten uit van 100 tot 125 leerlingen per leerjaar. Een van de aanwezigen benoemt dat de antwoorden op beide vragen niet stroken met elkaar: de normen die voor een gehele scholengemeenschap zouden moeten gelden zijn niet consistent met de normen voor een leerjaar. Een deel van de aanwezigen heeft wellicht nog geen vastomlijnde ideeën bij deze normen. De antwoordcategorieën en stemuitslag roepen bij een aantal aanwezigen de reactie op dat onderwijsvernieuwingen en samenwerkingen, zoals het volgen van een deel van de onderwijstijd (bijvoorbeeld profielvakken) op een andere school, veel mogelijkheden biedt om met veel minder leerlingen goed onderwijs aan te bieden.
Onderlinge concurrentie is nu echter nog een grote belemmering voor de samenwerking, zo geeft meer dan de helft van de aanwezigen aan. Daarom geeft tweederde van de aanwezigen in een andere vraag aan dat ze de huidige besturen zou willen indelen in één samenwerkingsbestuur of coöperatie. Een vijfde, met name geuit door vertegenwoordigers van scholengemeenschappen, vindt de huidige indeling volstaan.
De aansluiting tussen onderwijs en regionale arbeidsmarkt is een belangrijk onderwerp voor de aanwezigen. Een kwart van hen geeft aan dat vooral de vaardigheden van de afgestudeerden niet aansluiten bij wat de arbeidsmarkt van hen vraagt. Een andere 20% zoekt het in het tekort aan praktijkkennis dat afgestudeerden heeft. Voor weer een ander deel geldt dat de profielen of studierichtingen niet aansluiten bij de regionale arbeidsmarkt. Een van de locatiedirecteuren merkt hierbij op dat het een samenspel is tussen wat het onderwijs aanbiedt, de keuzes van leerlingen en de aansluiting op de vraag van werkgevers bij de opleidingen. Een andere schoolbestuurder roept op om in gesprek te gaan met werkgevers, omdat zij lang niet altijd weten wat zij aan het onderwijs moeten vragen. Het belang van het techniekonderwijs wordt geduid door Henri van Breugel van Gilde Vakcollege Techniek, die stelt dat de regio baat heeft mbo’ers die op hoog niveau uitstromen, omdat de technieksector een substantieel deel uitmaakt van de regionale arbeidsmarkt, en er met name behoefte is aan werknemers die specialistisch werk kunnen doen.
De scenario’s die de aanwezigen te zien krijgen, laten zien wat de behoefte aan diverse afdelingen is in de regio in 2025 en de mogelijke gevolgen hiervan. Met de norm van 100 leerlingen per leerjaar, waar de meesten op stemden, blijkt dat vooral het vmbo-t in de regio ruim in zijn jasje komt te zitten in 2025: er is ruimte voor 9 afdelingen in de regio, terwijl er 15 zijn. De vwo-afdelingen zullen in 2025 veelal aan de kleine kant zijn. Met 60 leerlingen per leerjaar, waar een substantieel deel in de stemronde voor koos, is er in de regio ruimte voor 4 stevige afdelingen, terwijl er nu 6 zijn. Wanneer rekening wordt gehouden met de efficiencyvoordelen van een scholengemeenschap zouden de minimale aantallen per afdeling wat lager kunnen liggen. Dan nog zijn er 7 scholengemeenschappen of locaties die behoorlijk klein zijn. Het zijn dan vooral de vmbo-afdelingen die onder de norm liggen.
De schoolbestuurders en locatiedirecteuren herkennen het beeld dat sommige locaties of afdelingen best klein zijn, maar zouden sommige minimumnormen wel wat lager willen schatten. Een van de aanwezigen noemt 80 leerlingen per leerjaar als richtlijn, een ander 90. Hij geeft aan dat je als schoollocatie of –afdeling er niet naar moet streven om alles zelf aan te bieden, maar juist met anderen moet afstemmen wie wat kan leveren: “we moeten de discussie voeren over wat je wil aanbieden”. Een locatiedirecteur benoemt dat door verticaal te clusteren veel meer mogelijk is. Aan de andere kant, zo wordt weerlegd, zou het een verkeerde insteek zijn als ieder slechts keek of de eigen locaties ook in 2025 nog groot genoeg zijn volgens deze scenario’s en wanneer dit het geval is, “rustig achterover leunt” terwijl we samen juist grote kansen hebben om voor de regio het beste onderwijs vorm te geven. Hoefeijzers trekt de conclusie dat de Transitieatlas keuzes biedt in de normen die je stelt, mogelijke consequenties daarvan in beeld brengt en dat het vervolgens maatwerk is hoe dit in de praktijk wordt toegepast.
Aan het einde van de warme en interessante avond kijken wethouder Meurs (Vianen) en Arjen Smits terug en vooruit. Smits vindt het grote winst dat deze avond gezamenlijk naar de toekomst is gekeken. Hij wil graag in gezamenlijkheid de opgave aanpakken en hoopt goede afspraken over samenwerking en gezamenlijke verantwoordelijkheid met alle betrokken partijen te kunnen maken. Meurs spreekt de ambitie uit om met de resultaten van de avond aan te slag te willen gaan. Hij roept de scholen ertoe op om daarin het initiatief te nemen. Wat hem betreft zullen daar de beste ideeën vandaan komen. De gemeenten willen graag faciliteren.